De federale regering zet met de beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd een belangrijke stap in de hervorming van onze arbeidsmarkt. Willen we de sociale zekerheid redden, dan kunnen we de factuur niet langer doorschuiven naar de volgende generaties.

In Vlaanderen verliezen volgend jaar ruim 57.000 mensen hun werkloosheidsuitkering. Zij ontvingen daarover een brief van de RVA en werden gecontacteerd door de VDAB. Die stemt de aanklampende begeleiding van de werklozen af op die nieuwe realiteit en werkt toe naar een ‘ultiem jobaanbod’.

De cijfers ter zake baren mij op dit moment zorgen: 60 procent van de betrokkenen die de werkloosheidsvergoeding zullen verliezen, lijkt zich berustend neer te leggen bij de situatie, amper 10 procent vraagt actief naar ondersteuning en 30 procent denkt een andere uitkering te kunnen ontvangen.

Werk is de beste remedie

De beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd moet een ultiem duwtje in de rug zijn om opnieuw aan de slag te gaan. Op onze oververhitte en te krappe arbeidsmarkt kunnen we het ons immers niet veroorloven iemand achter te laten. Werkgevers schreeuwen om arbeidskrachten. Bij deze ingrijpende arbeidsmarkthervorming kunnen de VDAB en de OCMW’s daarom niet achterblijven. Meer nog, de OCMW’s zullen een cruciale activeringspartner worden.

Verwacht wordt dat ongeveer een derde van de werkzoekenden die hun werkloosheidsuitkering verliezen bij het OCMW zal aankloppen voor een leefloon. Concrete aantallen zijn vandaag weliswaar moeilijk te voorspellen, maar OCMW’s bereiden zich in ieder geval voor op een aanzienlijke instroom.

Verwacht wordt dat ongeveer een derde bij het OCMW zal aankloppen voor een leefloon.

De langdurig werklozen hebben doorgaans een lange voorgeschiedenis van begeleiding, opleiding en coaching. Met een ‘warme’ dossieroverdracht kunnen de maatschappelijk werkers van het OCMW zien welke trajecten al zijn doorgelopen en waar het precies fout liep. Zo wordt kostbare tijd uitgespaard. Vaak gaat het dan om kwetsbare mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, bij wie eerst randvoorwaarden moeten worden aangepakt: taal, persoonlijke problemen, maatschappelijke hindernissen of verslavingsproblematiek.

Ook daarom mogen we niet blind zijn voor de essentie: een leefloon is geen recht zonder plichten. Het leefloon moet meer dan ooit een activerende maatregel zijn. We kunnen het ons niet veroorloven om talent te verspillen. Werk is en blijft de beste remedie tegen armoede en sociaal isolement. Het biedt niet alleen inkomen, maar ook zelfvertrouwen, sociale contacten, structuur en gezondheid.

Leefloon als springplank

Een voorwaarde om een leefloon te ontvangen, is de werkbereidheid aantonen. Daarom heeft Vlaanderen de inschrijving bij de VDAB verplicht voor leefloongerechtigden. Als we die voorwaarde serieus nemen, wil dat zeggen dat iemand die jarenlang niets heeft ondernomen om werk te vinden, niet in aanmerking komt voor een leefloon.

Dat betekent niet dat we mensen laten vallen: via een afsprakenkader tussen cliënt en OCMW kunnen trajecten op maat worden uitgewerkt – van hulp bij verslavingsproblemen tot verplichte sollicitaties. Als die afspraken niet nageleefd worden, kan de maatschappelijk werker aan het bijzonder comité voorstellen om een sanctie op te leggen. Dat kan een verwittiging zijn of het al dan niet tijdelijk intrekken van (een deel van) het leefloon.

De factuur doorschuiven naar volgende generaties is geen optie.

Zowel de werkbereidheid als de opvolging van onderlinge afspraken zijn cruciaal om van het leefloon een activerende maatregel te maken. Want het doel blijft heel helder: inzetten op een duidelijke begeleiding om aan die 80 procent tewerkstellingsgraad te komen. Dat is essentieel om onze sociale zekerheid veilig te stellen. De factuur doorschuiven naar volgende generaties is geen optie. In Vlaanderen is de tewerkstellingsgraad 77,8 procent, In Wallonië en Brussel ligt die met respectievelijk 68,4 procent en 64,4 procent een stuk lager. Er is dus nog werk aan de winkel.